Het was een bijzondere gelegenheid daar op de steiger van Het Scheepvaartmuseum: geen doopceremonie, want de Willow Wren had al een naam, maar een flagging ceremony, waarbij de Nederlandse vlag plechtig in top werd gehesen. Net als de Friese provincievlag, want op de steiger stond een keur aan vakmensen, voornamelijk afkomstig uit het noorden, die hun beste kunnen in het schip hadden gestopt. Belangrijkste hoofdpersoon, naast de eigenaar uiteraard, was Ivor van Klink die de hele restauratieklus onder zijn hoede had genomen.
Maar eerst iets over de historie van dit schip, dat anders oogt dan het silhouet van een klassiek scherp jacht met de bekende overhangen aan voor- en achterzijde. In plaats daarvan heeft de Willow Wren een rechte steven, zoals je tegenwoordig weer terugziet bij zogeheten pilot classics die nieuw gebouwd worden. Zij het dat de lengte/breedte verhouding van de Willow Wren extremer is, 5:1 bij een lengte van ruim 20 meter over dek. Dat merk je uiteraard direct als je onderdeks gaat.
Hanteerbaar
Lord Patmore gaf in 1886 opdracht voor de bouw van het jacht, dat hij liet ontwerpen door Arthur Payne, die toen de werf Arthur Payne & Sons had in Southampton. (Vier jaar later zou de werf voortgaan als het nu bekendere Summers & Payne.) Patmore was als echte gentleman de eerste commodore (voorzitter) van de Royal Burnham Yacht Club, gelegen aan de Crouch, de rivier ten noorden van de Theems. De Willow Wren was met recht het vlaggenschip van die nieuwe club en deed mee aan het regattacircuit. Overigens niet heel lang, want Patmore ondernam vervolgens reizen naar de Europese kusten met aan boord een vaste, betaalde bemanning. In de elegante salon kon hij gasten ontvangen en er was zelfs een bad aan boord. Verstandig genoeg was het wedstrijdtuig (een kottertuig) ingeruild voor een yawltuigage dat beter hanteerbaar was op zee.
Na de glorieuze jaren volgde, met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, onverbiddelijk het verval: in 1916 werd de loden kiel van het schip gesloopt, samen met het bronzen beslag. Alles verdween in de oven van de oorlogsindustrie. De romp werd zoals zoveel oude jachten in de prut van de Engelse oostkust gelegd om verder ruim een halve eeuw dienst te doen als woonboot.
Restauratie
Maar in 1975 besloot een koper de stap te wagen en Willow Wren weer op het water te brengen. Na een aantal jaren bedenktijd werd de romp bekleed met ferrocement, een methode die nu niet vaak meer wordt toegepast. Maar de operatie werd bijzonder goed uitgevoerd, laagje voor laagje werd het cement aangebracht op en in een rasterwerk van staaldraad. Een loeisterke constructie, die uiterlijk zo goed mogelijk werd afgewerkt. Wit geschilderd ziet de romp er nu nog steeds perfect uit. Voor de allereerste keer kreeg het jacht nu ook een motor en werd het yawltuig opnieuw geplaatst. Deze eerste restauratie nam maar liefst tien jaar in beslag. Het jacht zeilde daarna op de Noordzee en in de Baltic, met later een ligplaats in Hamburg. Achterstallig onderhoud maakte echter dat de toestand steeds verder verslechterde, met een dek dat dringend aan vervanging toe was.
