Het is nog vroeg maar we hebben vandaag een heel stuk te gaan. We liggen afgemeerd in het Varistaipale kanaal. Verscholen tussen de berkenbossen ligt een drietrapssluis. Dit is de toegang naar het Juojärvi meer. De granieten sluiskamers stappen brutaal de berg op. ‘Gisteren heb ik maar één boot geschut, het najaar dient zich aan,’ meldt de sluismeester ietwat mistroostig. Hij begint de dag met koffie bij de kiosk. Terwijl ik een vers brood afreken, vertelt hij over de sleper die een halve eeuw lang dienst heeft gedaan in de houtvaart. Als hij vraagt of we geschut willen worden, moet ik hem teleurstellen, wij hebben onze zinnen gezet op Kuopio. ‘Ah de grote stad, dat is nog een aardig eindje,’ besluit hij het gesprek.
Er staat een mooie bakstagwind en we zeilen urenlang door het fjord. Er lijkt geen einde aan te komen, aan de einder verdwijnt het in de ochtendmist. Op zoek naar houvast probeer ik er met de kijker doorheen te boren. Tevergeefs, want uit het niets verschijnt een berg hout, midden op het meer. Traag loopt een zwaar geladen duwcombinatie op ons in. Als hij weer in de mist oplost houden we zijn koers. De ijzig koude wind neemt verder toe en verdrijft de mist. ‘Ik zie een grote paal,’ meldt Philien, terwijl ze door de kijker tuurt. Dat zou het sectorlicht kunnen zijn, een mijl of vijf ten zuidoosten van Kuopio.
Aan het einde van de middag lopen we met een mooi vaartje op de havenhoofden af. Kallamarina staat er op het uitgestorven havengebouw. Philien gaat direct op onderzoek uit. Voor een douche moeten we bij een zwemstrand zijn aan de andere kant van de stad, zegt ze met een diepe zucht. Maar we laten ons niet uit het veld slaan en trekken er met de wandelschoenen op uit.
Geen muggen meer
Dampend schoongeboend lopen we nog even langs de markt in het centrum. Hier kijken we onze ogen uit, de marktkooplui gaan verborgen achter stapels bessen en paddenstoe- len. Volgens Philien moeten we deze kans benutten, want zo vaak komen we niet in de bewoonde wereld. Als de nieuwe voorraden aan boord zijn gestouwd steken we de kachel aan. Tot onze verbazing hebben we vanavond helemaal geen last van muggen, die houden het mooi voor gezien met dat koude weer. Toch besluiten we om door te zeilen, naar het noorden, zover als we maar kunnen komen. Want de ruimte, de rust en de schoonheid van de natuur is verslavend, we kunnen er geen genoeg van krijgen.
Zo steken we zaterdagochtend weer van wal, tegelijk met een vloot Optimisten. Het zijn er niet bepaald weinig, als vlinders fladderen ze het meer op. De instructeurs scheuren heen en weer over het water, ze hebben er hun handen vol aan om de boel bij elkaar te houden. Eén boot dwaalt af en houdt er een geheel eigen navigatie op na. Wij nemen de instructie over en behoedzaam pakt Philien zijn mast om een aanvaring met onze Lillen te voorkomen. Ze stuurt hem weer het wijde water op.