Charles II, geboren in 1630, kende een turbulent leven. Zijn vader Charles I werd in 1649 onthoofd vanwege hoogoplopende conflicten met het Engelse parlement en vanwege de burgeroorlogen in Engeland en Schotland die daaruit voortvloeiden. De jonge kroonprins moest tijdens deze troebelen zijn vaderland ontvluchten, maar vond uiteindelijk na omzwervingen in Frankrijk en Spanje een toevluchtsoord in de Nederlanden waar zijn zwager, stadhouder Willem II, hem beschermde. Om de voortdurende onrust in Engeland te bezweren herstelde het parlement in 1660 het koningschap en riep Charles als nieuwe koning uit. Op dat moment leefde Charles als balling in Breda, maar hij besloot onmiddellijk naar Londen te vertrekken om zijn ambt te aanvaarden. Vanaf Moerdijk reisde hij per statenjacht via Delfshaven naar Delft vanwaar de reis (over land) naar Den-Haag en Scheveningen werd voortgezet, omdat daar voor de kust een Engelse vloot lag om de nieuwe koning op te halen.
Extra luisterrijk
Deze reis met statenjachten zou doorslaggevende gevolgen hebben voor de introductie van de zeilsport in Groot-Brittannië. De vorst scheepte zich bij Moerdijk in op het jacht van de admiraliteit van Rotterdam, een schip dat eerder van de stadhouder was geweest. Het was het grootste en waarschijnlijk het mooiste jacht van de verzamelde statenjachten. De jachten vervoerden naast het koninklijke gezelschap een groot aantal Nederlandse hoogwaardigheidsbekleders. In een gedetailleerd verslag uit 1660 staat de volgende scene beschreven die voorviel tijdens deze vaartocht:
Het gezelschap scheepte zich in aan boord van dertien grote jachten waarvan hooggeplaatsten gewoonlijk gebruik maken om zich via de rivieren van de ene provincie naar de andere te verplaatsen als dat noodzakelijk is, maar die ze ook voor pleziertochten gebruiken. De koning vond zijn jacht zo fraai en zo goed gebouwd, dat hij in een gesprek met enkele leden van de Staten Generaal zei, dat zodra hij in Engeland zou zijn, hij de opdracht zou geven om voor hem eenzelfde soort jacht te laten bouwen. Een van de Amsterdamse burgemeesters die aan boord was, Cornelis van Vlooswijck, hoorde deze opmerking en bood terstond een jacht aan dat in zijn stad net was opgeleverd voor de Amsterdamse kamer van de VOC. Hij prees het aan als minstens zo groot en mooi als het jacht van de Rotterdamse admiraliteit.
Na enige aarzeling aanvaarde de vorst het geschenk. Amsterdam kocht het jacht van de VOC, maar besteedde nog een fors bedrag om het schip extra luisterrijk te maken.