In de zeventiende eeuw was de pleziervaart voor de eigenaar een passieve bezigheid. De schipper en zijn knecht hadden op het speeljacht of op de boeier ‘de touwtjes in handen en zorgden dat het vaartochtje zo plezierig mogelijk verliep’. Dat waren de Heeren van de Admiraliteit en de VOC immers zo gewend. Een jachtschipper moest een schaap met vijf poten zijn, een alleskunner. In 1890 verscheen spottend een lijst met functie-eisen, naast alle maritieme kwaliteiten: hij moet beleefd zijn, doch niet kruipend voor zijn superieuren; af en toe een aardig discours kunnen aanknopen; eigenwijsheid opofferen voor de betere inzichten van zijn patroon en uiterste discretie betrachten.
Tot het jaar 1900 was het bijna vanzelfsprekend om een jachtschipper in dienst te hebben, zelfs op een klein jacht. Die luxe was met name in Amsterdam gebruikelijk. ‘Want wie wil zelf het koper poetsen, de schuit leegpompen en de dektent opzetten na een plezierige zeiltocht?’ De ingehuurde bemanning was nodig op de boeiers, maar ook op een centerboard met ‘het zeer groote tuig. De racejachten moeten naar alle wedstrijden, dus ook hier is de schipper onontbeerlijk’.
H.C.A. van Kampen, de hoofdredacteur van De Waterkampioen, zag het zo: ‘vele jachteigenaars waren niet met een klein scheepje begonnen, zoals het betaamt. Ze hadden zelf weinig ervaring met varen, hadden zich de edele ‘schipperskunst’ niet machtig gemaakt. Zij waren afhankelijk van hun betaalde krachten, die hun de wet voorschreven. Het waren passagiers in plaats van schippers op hun schip. De ware liefde voor het varen kon bij hen geen wortel schieten’.
Maar er waren natuurlijk ook wel eigenaren die zonder betaalde krachten het land door- kruisten. Zoals de heren Van der Biesen uit Zwolle met de boeier Eva, nu Albatros. Die kon je in 1893 overal tegenkomen van Friesland tot Vlissingen.
Nevenfuncties
De jachtschipper was niet alleen verantwoordelijk voor een goede vaart. Onderweg zorgde hij ook voor de koffie en thee en de maaltijden. De functie jachtschipper werd bij de gefortuneerde Jan Hendrik Tromp Meesters in Steenwijk gecombineerd met andere taken. Op zijn villa Rams Woerthe in Steenwijk werkte legio personeel. Na de aankoop van de Lemsteraak Elisabeth (nu Witte Walvis) in 1905 werd Piet Bruinenberg schipper, naast huisknecht en manusje van alles. Toen Tromp Meesters in 1907 een auto kocht, de eerste in Steenwijk, werd Piet Bruinenberg ook chauffeur. Zo’n automobiel sturen is geen probleem als je met een grote Lemsteraak kunt varen!
