Een aantal toeschouwers ziet ’s avonds om kwart voor elf een jacht zonder boordverlichting de pieren van Scheveningen binnenvaren. Het dagblad De Vrije Zeeuw schrijft: ‘Het jacht was de haven al binnengelopen maar is daarna teruggekeerd. Het heeft de zee echter niet meer bereikt omdat het tegen het Noorderhavenhoofd te pletter sloeg. De golven, opgezweept door een krachtige zuidwestelijke wind, sleurden het jacht, dat toen nog één zeil ophad, over de aan de voet van het havenhoofd liggende basaltblokken aan de buitenkant van het Noorderhoofd in de richting van het strand’.
Toeschouwers zien dat twee bemanningsleden langs de hoog opgetaste basaltblokken op de pier klimmen en zich in veiligheid stellen. De oudste droeg een schipperstrui en de jongste een oliejas. Ze maken zich niet bekend aan de havenmeester die gewaarschuwd werd en inmiddels aanwezig is. Zijn vraag ‘waren jullie met z’n tweeën?’ wordt met een kort ‘ja’ beantwoord. Daarna stappen ze drijfnat en wel in een gereedstaande wagen die met grote snelheid wegrijdt. Inmiddels is ook de politie in jeeps gearriveerd, ‘ze zoeken zich in hevige slagregens een weg naar het wrak’.
Na enige tijd wordt in de branding de naamplaat van het jacht gevonden, in grote koperen letters staat daarop: Caro.
Taxi naar Rotterdam
Die avond worden ook nog een boek over jurisprudentie en een damestasje van slangenleer in het water aangetroffen. De Haagse politie doet op zondagochtend een radio-oproep om informatie over de opvarenden te krijgen. Intussen gaat in Scheveningen het verhaal rond dat het om een smokkelschip gaat. Het jacht had eerst aangemeerd aan het strandje tussen de pieren en was vervolgens weer snel weggevaren. En waarom ging de bemanning er na de schipbreuk zo snel vandoor?
De politie heeft inmiddels achterhaald dat de drenkelingen met een taxi richting Rotterdam waren gereden. Door een verwisseling van taxichauffeurs wordt echter niet bekend waar de twee naar toe zijn gebracht. Pas in de loop van de zondag brengt een op het strand gevonden waslijst van een firma in Dordrecht uitkomst. Bij navraag blijkt de Caro daar bekend en derhalve ook haar eigenaar én de tijdelijke gebruiker. Dat blijkt mr. Jaap Burger, Tweede Kamerlid en fractievoorzitter van de PvdA. De tweede opvarende is de 24-jarige schipper.
Het blijkt dat eigenaar Baron Opsomer, vooraanstaand lid van de Yacht Club de Belgique in Antwerpen, dit seizoen weinig gelegenheid had om te zeilen, schrijft de krant. ‘Hij heeft daarom zijn eigendom in bruikleen afgestaan aan zijn goede sportvriend de heer Burger’. In die tijd was Jaap Burger een bekend politicus. In de Tweede Wereldoorlog was hij Engelandvaarder, kort na zijn aankomst in Londen werd hij benoemd tot minister in het oorlogskabinet Gerbrandy.
Desastreuze gevolgen
In Dordrecht zijn Burger en zijn schipper op zondagavond op de hoogte gesteld van de consternatie die er in Scheveningen heerst. Ze gaan terug naar de plek des onheils. Een krant omschrijft wat ze aantreffen: ‘Ze lopen tussen honderden mensen die – politie of niet – een formidabele hoeveelheid aanmaakhout van de Caro voor de komende winter binnensleepten. Ze keken toe hoe alles van enige waarde in een minimum van tijd verdween. Bij gansche zwaarden tegelijk verdwenen de stukken van het door een woedende zee kapot geslagen jacht’.