Modelbouwer Jelle Hazenberg (1910 – 1983) startte zijn werkzame leven binnen de familietraditie: als binnenvaartschipper. Van zijn vader Daniël (die we in een latere aflevering nog zullen tegenkomen) erfde hij echter een opmerkelijk talent voor het bouwen van scheepsmodellen. Jelle vaart tot 1944; in dat jaar wordt zijn schip gevorderd door de Duitse bezetter. Na de oorlog keert Jelle niet terug in de binnenvaart, maar zet hij een opmerkelijke stap: in 1948 wordt hij fulltime modelbouwer in dienst van het (dan nog) Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’. Hij blijft er tot zijn pensioen in 1975. Voor het museum, dat eerder al modellen kocht van Jelle’s vader Daniël, zijn het unieke talent en oog voor detail van Hazenberg een uitgelezen mogelijkheid om de verdwijnende Nederlandse scheepstypen vast te leggen voor het nageslacht. Bijzonder is dat Jelle Hazenberg alles zelf maakte. Niet alleen alle onderdelen van zijn modellen, zelfs zijn eigen gereedschap. Informatie haalde hij uit tekeningen, eigen opmetingen van schepen en – indien mogelijk – gesprekken met schippers.
De ijzeren Groninger tjalk die Hazenberg bouwde in 1957 was een gangbaar scheeps- type aan het begin van de twintigste eeuw. Het schip – in het echt 25 meter lang en met een laadvermogen van 165 ton – is niet alleen geschikt voor de Hollandse, Friese en Groningse binnenwateren, maar kan ook de ruigere omstandigheden op de Waddenzee en de Zuiderzee het hoofd bieden.
Strontvaart
De tjalken transporteerden goederen van Amsterdam naar Friesland en Groningen. Om niet leeg retour te hoeven, ontwikkelde zich een lucratieve, maar risicovolle tak van het bedrijf: de zogeheten strontvaart. Dat is het transport van dunne mest vanuit Groningen en Friesland naar de bollenstreek in Holland. Het is waarschijnlijk dat de tjalk waarvan je hier het model ziet onder meer daarvoor is gebruikt.