Jaren geleden ontmoette ik Wilfried Erdmann, de bekende wereldomzeiler, op BOOT Düsseldorf. Hij stond in de stand van zijn uitgeverij Delius Klasing om zijn laatste boek Ein Deutscher Segelsommer te promoten. Dat is een prachtig geïllustreerd boekje waarin hij een zeilreis over de Oostzee en de binnenwateren van Noord-Duitsland beschrijft. Op de omslag staat een bloedmooi houten bootje; met deze Hansa-jolle doorkliefde hij de woelige baren van de Oostzee even gemakkelijk als de verstilde velden met waterlelies op de Noord-Duitse meren.
Om op die meren te geraken zeilde hij doodleuk de machtige Oder op. Ik was onder de indruk, ook al omdat Erdmann van uitersten houdt. Inspirerend vertelt hij over zijn passie voor grote en kleine avonturen. ‘Zu einer zeit, als ich mit Kathena Nui (het 10,6 m jacht van Erdmann – red.) fast ein Jahr allein und nonstop gegen den wind um die Erde knüppelte entstand in meinen Kopf so zu sagen das anderen extrem. Nach all dem Graublau und grauschwartz der oceanischen Meere wünschte ich einer grünen Landschaft.’ Wie door Segelsommer bladert ziet der Wilfried het ene moment – diep weggedoken in zijn zeilpak – opkruisen op een ruige Oostzee en treft hem een paar bladzijden verder met zijn prachtige houten scheepje aan een rivierstrandje. Ik was helemaal verkocht.
Tussen rommel en drijfhout
Het is hoogzomer als onze eigen Lillen afgemeerd ligt in een klein haventje, weggedoken in het riet. De wind is gaan liggen. Zwaluwen buitelen door de lucht en doen zich te goed aan zwermen muggen. De doodse stilte wordt een enkele keer onderbroken door het geluid van een zware scheepsmotor. Het massieve gedreun klinkt al van verre. Achter het riet schuiven bakbeesten van containerschepen voorbij. Ze zijn onderweg naar de zeehavens van Stettin. Sinds enkele dagen wappert de Poolse gastenvlag in het want. Eerder begonnen we onze tocht op Rügen en nu gaan we de Oder op, de poort naar de Duitse binnenwateren met als doel de bejubelde Müritz. Maar wat moeten we op de Oder verwachten, hoe sterk is de stroom bijvoorbeeld? Een vraag waar we maar geen duidelijkheid over kunnen krijgen. De havenmeester in Stepnica kijkt bedachtzaam, haalt zijn schouder op en mompelt: ‘Der Sommer ist ganz trocken’.
En daarmee is de kous af. Ik denk aan onze rivieren, die des te venijniger stromen als het peil zakt. Hier lijkt niemand zich er druk over te maken.
Het is nog vroeg als we van wal steken. Met de peddel loodsen we Lillen door het ondiepe vaargeultje tussen de waterlelies door, naar open water. Na een goede mijl is het dan zover; kanjers van boeien markeren de vaargeul. In de verte komt weer zo’n joekel aanstomen. Maar buiten de vaargeul ligt het bezaaid met rommel. Als een zatlap zwalken we over de Oder en zoeken we onze weg tussen waterplanten, boomtakken en drijfhout. Maar hoe verder van de vaargeul hoe meer rommel.