Ze waren een vast onderdeel van het maritieme landschap, alledaags en zonder allure. Een nuchter schip dat zijn schipper een goede boterham opleverde, niks meer en niks minder. Omdat ze zo’n vanzelfsprekend deel waren van onze havens, vaarten en de Zuiderzee, konden de schilders van de maritieme wereld niet om de kaag heen. Dat zie je bijvoorbeeld aan dit schilderij van de Vecht bij kasteel Nijenrode. Naast de kaag zien we een spiegeljacht afgemeerd bij het kasteel en een trekschuit links. Vanwege de luwte wordt de kaag voorbij een paar bomen geboomd, want het hoge sprietzeil vangt onvoldoende wind om het vaartuig vaart te geven, het ligt vrijwel stil.
Bescheiden
De herkomst van het scheepstype kaag is mistig. In de jaren zeventig van de zestiende eeuw wordt het voor het eerst genoemd. Sommige historici wijzen naar de kogge als voorloper en daar is wel wat voor te zeggen, immers de vlakke bodem en de rechte, vallende stevens tonen verwantschap met de vorm van koggeschepen. De zijden sloten onder een hoek aan op het vlak. Het waren dus typische platbodems met als voornaamste eigenschappen een geringe diepgang en de mogelijkheid om droog te vallen. Dat maakte kagen geschikt voor vrijwel alle Nederlandse wateren. Nicolaes Witsen geeft in zijn beroemde boek Aeloude en hedendaegsche Scheepsbouw en Bestier uit 1671 een bestek van een kaag. Het door hem gemeten schip is 47 (Amsterdamse) voet lang, 12 voet wijd en 4 voet en twee duim hol, een scheepje van bescheiden afmetingen (13,30 x 3,40 x 1,64 m).