In de zestiende eeuw ontdekte men dat langere zeeschepen meerdere voordelen hadden. Een langer schip vaart sneller en kan tevens meer vracht vervoeren. Om die reden werden bestaande schepen doormidden gezaagd en werden de rompen verlengd. Ten opzichte van de lengte/breedteverhouding die al heel lang circa 3:1 tot 3,5:1 was, kregen verlengde schepen een afmeting van 4:1 of meer. Uiteraard was deze praktijk, waarbij een bestaand schip een kostbare ingreep moest ondergaan om een betere rompvorm te krijgen, een onhandige aangelegenheid. (Bron: Houten scheepsbouw, redactie Geke Burger e.a., zie p. 64 dit nummer)
In Hoorn werden rond 1590 al langere, slanke schepen nieuw gebouwd. De Hoornse reder en stadsbestuurder Pieter Jansz. Liorne (1561-1620) werd lang als uitvinder van het nieuwe scheepstype beschouwd, maar dit is waarschijnlijk niet het geval. Het fluitschip is ontstaan als een logische ontwikkeling binnen de scheepsbouw waarin vele factoren een rol speelden. Wel was Liorne volgens de Hoornse stadsgeschiedschrijver Velius, die een tijdgenoot van de reder was, een groot voorstander van dit nieuwe scheepstype en stimuleerde hij de bouw van nog slankere fluiten die tot wel zes maal langer dan breed waren. Vanaf 1595 werden er in slechts acht jaar in Hoorn meer dan tachtig fluiten gebouwd.
Oostvaarders
Scheepsbouwers uit andere steden werden nieuwsgierig naar deze eigenaardige schepen en kwamen naar Hoorn om een kijkje te nemen bij de bouw. Niet alleen waren de fluitschepen lang en slank, ze hadden ook een vlakke bodem waardoor ze in ondiepe wateren en havens konden komen. De rompen waren breed op de waterlijn en naar boven werden ze steeds smaller. Dat kwam de stabiliteit ten goede, maar ook gaf het een voordeel bij het passeren van de Sont, waar tol werd geheven. De hoogte van die tol werd mede bepaald door de breedte van het dek en dat leverde tot 1669, toen deze maas in het net werd gedicht, een interessant financieel voordeel op voor fluitschepen.
Vooral in de belangrijke handelsvaart op de Oostzee werden dus fluiten gebruikt. Veel schepen die ‘oostvaarders’ werden genoemd voeren meerdere keren per jaar door de Sont – volgens analyses van de Sonttolregisters tot wel vier doorvaarten per jaar.
Vorm en functie
Het karakteristieke ronde, peervormige achterschip van de fluit, met een hennegat waardoor de helmstok liep, had aan de bovenkant een smal hakkebord, meestal voorzien van een afbeelding die verwees naar de naam van het schip. Meer scheepssier was er nauwelijks, alles was gericht op een functioneel vaartuig dat veel lading kon vervoeren met minimale onkosten. Het voorschip was zeer vol, maar het onderwaterschip achter had vloeiende lijnen die steeds scherper werden.