Snelle zeileigenschappen heeft zijn Maatje niet, dat moet Dik Hoogstad erkennen, maar hij heeft zich wel altijd veilig gevoeld aan het helmhout, zelfs bij windkracht 8. ‘Blijkbaar konden die ponen vroeger heel ruig water aan.’ Dik refereert aan de houten poon, het scheepstype waarop de Maatje volgens hem losjes gebaseerd is. Hoogstad is momenteel bezig met een diepgravend onderzoek naar schepen die gelijkenis vertonen met de Maatje en daarvoor speurt hij in de liggers van de Scheepsmetingdienst in het Maritiem Museum van Rotterdam.
‘Ik vond 28 poon-achtige tjalken die allemaal aan de Hollandse IJssel gebouwd zijn in Krimpen, in een tijdsbestek van zo’n 10 jaar. Ze waren stuk voor stuk voor Zeeuwse schippers.’ Het waarom, daar is hij nog niet helemaal achter, misschien vanuit hun traditie, misschien omdat ze vertrouwden op de vaareigenschappen van de houten voorlopers toen ze overstapten op ijzeren schepen. De houten poon was breed voor zijn lengte (lengte : breedte ongeveer 3 : 1) en was rond met flink wat zeeg. Ze hadden een grote holte. In Zeeland zaten ze vaak in de beurtvaart, je kunt ze een beetje beschouwen als de tegenhanger van Friese houten tjalken, zoals de bekende replica Æbelina, maar die waren veel rechthoekiger van vorm en de verhoudingen lagen ook anders: 4 : 1. Ponen waren ook beduidend hoger dan de Friese schepen.
Getipt
Precies dat ronde en vloeiende was wat Dik Hoogstad aansprak in de Maatje, nadat hij jarenlang eigenaar was geweest van de ruim 24 m lange klipper Paulina Elisabeth. Hij had die als casco in 1993 uit een Amsterdamse gracht gekocht, waar het opgebouwd als woonark lag. ‘Er woonde een mevrouw op met twee kinderen waarmee ik later ook ben getrouwd,’ vertelt Hoogstad met een gulle lach. Maar eerst restaureerde hij zijn klipper terug naar bouwstaat om er vervolgens op te gaan wonen. Daarna maakte hij eigenhandig de rondhouten bij zijn ligplaats in Rotterdam en tuigde hij de Paulina Elisabeth.
Dik zeilde actief met het schip, deed mee aan de Klipperrace en de Bietentocht, totdat de wens ontstond naar een iets handzamer schip. ‘Mijn vrouw zei dat een tjalk ook beter bij mij paste, maar een Friese tjalk vind ik echt veel te recht. Toen tipte Willem van Gelderen mij dat de Maatje te koop zou komen.’
Vertrouwde verschijning
In 1893 gaf Hendrik van Gent opdracht voor de bouw van de Geertje Elisabeth, een ‘paviljoenjacht’ – dus geen poon – van puddelijzer met een lengte van ruim 17 meter en een breedte van 4,55 m. De Geertje Elisabeth begint haar leven als zeilend vrachtschip op de dan nog ongetemde Zeeuwse Stromen met het vervoeren van allerlei goederen. Nog voor de eeuwwisseling wordt het schip verkocht aan J. Boone uit Krabbendijke. Die gaat niet zelf varen, maar stelt J. Wagenaar aan als schipper. Wagenaar was getrouwd met Maatje Houtekamer waar het schip naar werd vernoemd. Een meetbrief van 11 augustus 1899 meldt al dat het schip Maatje heet en een laadvermogen heeft van 67,004 ton.