Het is 1908 en aardappelhandelaar Cornelis (Knealles) Walma uit Joure was het zat dat de aardappels die hij vervoerde voor de zoveelste keer nat werden. Zijn houten scheepje lekte als hij onder helling zeilde omdat de gangen boven de waterlijn droog stonden. Daarom geeft hij werfbaas Auke Holtrop van der Zee, ook uit Joure, de opdracht een fraai gelijnd, klein beurtscheepje te bouwen dat de naam Friesland zal dragen. Met een lengte van 13,15 m bij 3,02 m breed is het een klein skûtsje. Met opzet, want Cornelis Walma kiest ervoor om in de kleine vaarten tot bij de boerderijen te kunnen komen. Zo hoeven de aardappelen niet eerst overgeladen te worden via handkar of paard en wagen, wat beschadiging van de lading voorkomt. Om de concurrenten voor te zijn moest het scheepje ook een beetje snel zijn zodat de nieuwe oogst vlug bij de afnemers kon zijn die een wintervoorraad aan het aanleggen waren. Het skûtsje loopt in 1909 van de helling. Zonder zeilen, rondhouten en zwaarden moet Cornelis Walma 1450 gulden afrekenen. Zeilmakerij Molenaar uit Grou maakt de eerste (uiteraard nog katoenen) zeilen.
Primitief
Anno nu telt het skûtsje veel meer dan 1 schipper. ‘We hebben een bestand van zo’n 15, 16 schippers’, zegt IJsbrand Zwart, die zich al sinds 1987 schipper mag noemen. Het schippersbestand mocht dan groeien, anders dan de meeste skûtsjes die meestal met een meter of vier werden verlengd, groeide dit beurtscheepje nooit. ‘Het blijft een klein scheepje en ook de holte houdt niet over. Als ik op mijn knieën zit, pas ik nog niet onder de luiken. En in het roefje kun je wel zitten, maar met z’n tienen zit je dan wel schouder aan schouder. Op zich een voordeel, want zo krijg je het wel lekker warm.’ Het moge duidelijk zijn, het leven aan boord is nog steeds primitief. (‘De toiletpot is een emmer met een brede rand.’) Een beetje zoals in 1919 toen Tjeerd Doevedans uit Sneek de Friesland van schipper Walma overnam voor 3000 gulden. Maar jagen en bomen raakten al uit de gratie omdat er stoomscheepjes klaar lagen om te slepen. De Friesland vaart vooral van Sneek naar de veiling in Berlikum en weer terug.
Padvinders
De vraag naar motorloze vrachtschepen loopt vervolgens hard terug door de concurrentie van de vrachtwagen. In 1934 wordt de Fries- land dan ook voor 600 gulden verkocht aan de waterpadvinders in Sneek. Het geld wordt bijeengebracht door verschillende ouders. De zeeverkenners geven de Friesland een nieuwe naam: Gudsekop. In de beginjaren wordt de Gudsekop vooral als moederschip gebruikt voor de activiteiten van de Greate Pier Groep, zoals de zeeverkennersgroep heet. Tijdens de bezetting van 1940-’45 is de padvinderij verboden en vindt de Gudsekop een schuilplaats bij een oud-schipper in een sloot bij de Witte en Zwarte Brekken, die vervoert er nog wat bieten en aardappelen mee. Na de oorlog is het schip zo goed als gestript, het hout dat nog aan dek lag is als brandhout gebruikt en de katoenen zeilen zijn vergaan.