Zeeschepen, maar ook binnenvaartschepen, werden in de openlucht gebouwd op hellingen waar vanaf ze in het water werden gelaten. Daarbij vergeleken was de bouw van sloepen een comfortabele aangelegenheid. Sloepenmakers werkten in de beschutting van schuren en loodsen, niet gehinderd door regen, zon en wind. Wat weten we over de sloepbouwers uit het verleden? Helaas niet zo veel; Nicolaes Witsen noemt in zijn bekende boek Aeloude en Hedendaeghse Scheepsbouw en Bestier de naam van slechts een sloepenmaker: ‘Dirck Raven de vermaerden Bouwmeester’.
Onderzoek naar deze Dirck Raven in het Stadsarchief van Amsterdam heeft geen aan- knopingspunten opgeleverd. Was Raven in dienst van de admiraliteit of van de VOC of was hij een zelfstandige scheepsbouwer? De laatste optie lijkt het meest voor de hand te liggen, maar zekerheid hebben we niet. Halverwege de negentiende eeuw waren er in Amsterdam drie zelfstandige sloepenmakerijen. Het waren kleine bedrijven die niet aan groot water behoefden te liggen. De getimmerde boten werden buiten bij de bouwloods gestald, totdat ze naar de scheepswerf getransporteerd werden waar het moederschip in aanbouw was.
Dat transport kon over het water gebeuren, op eigen kiel, aan dek van een beurtschip of op een dekschuit. In de twintigste eeuw werden de sloepen ook wel per trein vervoerd of met een vrachtwagen afgeleverd bij de klant. Blaak in Hoogezand, Bothof in Slikkerveer, Kerstholt in Groningen, Mulder en Rijke in IJmuiden, De Vries Lentsch (“Het Fort”) in Nieuwendam en “De Amsterdamse Scheepswerf” G. de Vries Lentsch, waren de afgelopen eeuw de bekendste bouwers van sloepen voor de koopvaardij.
Plaatmateriaal
Eeuwenlang was hout hét bouwmateriaal voor sloepen. Er was geen alternatief beschik- baar. De meest gebruikte houtsoorten waren eiken, iepen en grenen. Iepenhout werd veel gebruikt voor de ingebogen spanten. Sloepen die voor de tropen bestemd waren werden vaak van teak gebouwd. Dat was beter bestand tegen de tropische omstandigheden en minder gevoelig voor rot en aantasting door wormen. In de loop van de negentiende eeuw kwam ijzer in beeld. Dit was mogelijk door de Industriële Revolutie waardoor ijzer als bruikbaar plaatmateriaal in grotere formaten beschikbaar kwam. De Amerikaanse uitvinder Joseph Francis (1801-1893) ontwikkelde een bouwwijze uit geperste, geribbelde ijzeren platen waarmee hij erin slaagde om allerhande kleine boten te bouwen, waaronder sloepen. In 1845 verkreeg hij het patent op deze techniek.