Eerst terug naar de voorgeschiedenis. Ondanks de crisis werden in de jaren voor de oorlog een aantal grote zeewaardige jachten gebouwd. De plannen van Hitler zorgden voor een totale omslag. Het contrast was extra scherp in Rotterdam, dat door het bombardement en de gevechten tussen 10 en 14 mei 1940 zwaar getroffen werd. Het is een wonder dat het clubhuis en de schepen in de Veerhaven vrijwel ongedeerd uit deze strijd gekomen zijn. De Duitsers namen de haven in gebruik nadat eerst de grote motorschepen en later de grote, vrijwel nieuwe, zeiljachten Corabia II, Olivier van Noort en Zwerver naar Duitsland verdwenen waren. Andere zeilschepen uit de haven waren al ondergedoken. De KNR&ZV ‘De Maas’ werd op 11 juli 1941 verboden bij gebrek aan sympathie voor de bezetters.
Stom toeval
In SdZ 2022.2 schreven we over de eerste zoektocht in Duitsland van J.H. Coolhaas en Baron van Höevell naar gevorderde of simpelweg geroofde jachten. Deze zoektocht kreeg een vervolg. Tom Kasemier (1912-2005), mede-oprichter van de ‘Eerste Friesche Zeilschool’ (EFZ), werd gevraagd om de terugkeer van schepen uit Duitsland te gaan organiseren. In november 1945 vertrok hij samen met luitenant ter zee Van Zuylichem en Baron van Höevell. Kasemier kreeg na een korte opleiding een militaire rang, een uniform en een auto met chauffeur, zodat hij begin 1946 van start kon in zijn standplaats Hamburg, met een kantoor aan boord van het door de nazi’s geroofde ramschip Zr. Ms. Schorpioen.
Ook in Hamburg was het een chaos. Geen steen meer op de andere: Trümmerhäuser (huizen in puin) zover je kon kijken. Kasemier had gehoord dat General der Flieger Christiansen een aantal uit Nederland gestolen schepen bestemd had voor de opleiding van jonge Duitse piloten. De eerste reis ging daarom naar Sleeswijk-Holstein.
In de buurt van Flensburg kreeg de Chevrolet motorpech. Door stom toeval trof Kasemier een voormalige Duitse onderofficier die betrokken was geweest bij het transport van jachten vanuit Nederland. Zo ontdekte hij dat de grote jachten naar Denemarken waren gebracht in verband met de bombardementen. In het Deense Svendborg vond Kasemier drie grotere schepen: de Urania, de oceaanracer Zwerver en de Barracuta. Die maakten de terugreis (gesleept) op eigen kiel net als een aantal grote platbodems die gevonden werden langs de Elbe en de Weser.
Een bijzondere vondst van Kasemier was het kano-hekjacht Modalimar van vice-admiraal
J.M. ‘Jim’ de Booy. Dit jacht werd gevonden op de rede van Kiel, vlak voor een gebombardeerde U-boot bunker. Het was een wonder dat dit jacht gespaard is gebleven.1 Na de oorlog werd de Booy Minister van Scheepvaart en Visserij. Hij heeft de Modalimar na terugkomst geschonken aan de Koninklijke Marine Jacht-Club.
Bonus
Kasemier wist ook nog een ander succes te boeken, zo valt te lezen in het Jubileumboek van de KMJC. De in Duitsland aanwezige Britse marine- officieren hadden een fijne neus voor de zeiljachten van de Duitse Marine. Deze jachten kregen (als meevaller/buitenkans) de naam ‘windfall yachts’. De Britten namen deze jachten in beslag, maar waren niet egoïstisch. Kasemier mocht in Flensburg ook een Kriegsmarinejacht uitkiezen voor de KMJC. Dat werd een 50 m2 Seefahrt kreuzer, die de naam Fortuyn II (H220) heeft gekregen. Bovendien bemachtigde Kasemier een mooie Duitse Draak, genaamd Eicheo. De drie kleine boeiers die General der Flieger Christiansen bij Lantinga in IJlst had laten bou- wen zijn na de oorlog ook bij de Marine terecht gekomen. Het grotere zeiljacht en de Draak van Christiansen zijn in Nederland achtergebleven en verkocht als oorlogsbuit.