In de zeventiende eeuw was Nederland het enige land ter wereld waar burgers hun eigen jacht hadden. Uiteraard was deze luxe voorbehouden aan een kleine groep rijken, maar ook de gewone burger kon samen met vrienden of familie een beurtschip of marktschuit voor een dag huren. De meest luxe jachten waren de Statenjachten, de admiraliteitsjachten en de jachten van de VOC en de WIC. Het verblijf aan boord was aangenaam, het vaartuig werd door een schipper en een of meer knechten gevaren.
De reizen hadden meestal een zakelijk doel, maar de heren regenten gebruikten deze schepen ook voor privéuitstapjes. De grote jachten konden echter niet altijd bij de wal komen en daarom voerden ze vrijwel altijd een sloep mee aan een sleeplijn. Ook bij een stevige golfslag werd de jachtsloep aan de sleeplijn gehouden, zoals op schilderijen en in prenten goed te zien is. Voor inspectie van schepen op de rede, bijvoorbeeld bij aankomst van een VOC-schip, werden deze sloepen gebruikt om de heren over te varen. Evenals de jachten zelf waren deze boten rijk voorzien van scheeps- sier, bedekt met bladgoud.
De Sunbeam
In Engeland waren er in de negentiende eeuw een aantal grootgrondbezitters en rijke industriëlen die zich wat wij tegenwoordig een superjacht noemen konden veroorloven. Met deze schepen maakten ze soms lange reizen over zee, uiteraard met een forse, betaalde bemanning. Het bekendste voorbeeld is waarschijnlijk de Sunbeam van de Engelse Lord Thomas Brassey. Die bekendheid dankt het schip vooral aan de boeken die Annie Brassey (1839-1887), de vrouw van Thomas, schreef. Haar bekendste boek is het verhaal over een reis rond de wereld met de Sunbeam. Het boek werd een bestseller en het werd in vijf landen vertaald.